Dat de Vaticaanse instantie die de kloosterregel van de Passionisten kritisch onderzocht en daarbij de tekst wijzigde, past in de vroomheidsbeleving van die tijd.
Tot ver in de twintigste eeuw lag er in het devotionele leven een grote klemtoon op de zondigheid van de mens, op boete en versterving, offer en onderdanigheid. Dit was een manier om de kloof te overbruggen, zich met God te verzoenen, en de hemel te verdienen.
Er heerste een grote huiver voor alles wat met het lichaam te maken had. De bedienaren van de godsdienst werden daarentegen ‘geestelijken’ genoemd.
In de prediking en de biechtpraktijk lag een zeer zwaar accent op onkuisheid. Deze aspecten kunnen Drieske Houben aangesproken hebben, toen hij hoorde van die strenge kloostergemeenschap in Ere.
De Passionisten liepen op blote voeten in sandalen, kenden het hele jaar door 3 vasten- en onthoudingsdagen per week en onderbraken hun slaap om in de nacht het getijdengebed te verrichten.